Gemiddeld neemt een bedrijf per jaar 4 tot 5 maatregelen die invloed hebben op de arbeidsomstandigheden. En dat om veiliger en gezonder te werken? Helaas, dat blijkt vrijwel nooit de motivatie. Efficiënter presteren is de primaire drijfveer van bedrijven. Betere ‘arbo’ is bijvangst.
Jan Dul, hoogleraar Technology and Human Factors bij de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit, gaf ruim vijf jaar leiding aan een consortium van partijen om wetenschappelijk onderbouwde antwoorden te krijgen op dit soort vragen. Dul: “Kom in een bedrijf niet aan met arbomaatregelen. Je bereikt meer als je de ondernemer kunt overtuigen dat efficiënter presteren mogelijk is.”
Geen overheidsbemoeienis? Bedrijven gaan gewoon door
Dul maakte zich als onderzoeksleider in het begin wel zorgen, zegt hij. Want wat als de bedrijven niets aan arbo zouden doen? Dan zat hij als onderzoeker zonder relevante data. Dat viel mee. “Er gebeurt ontzettend veel. Het mkb verandert organisatorisch en technisch heel veel in productieprocessen. Als de overheid zich er niet mee bemoeit, gaan bedrijven gewoon door. Ze zijn vrijwel altijd bereid om iets te doen. Opmerkelijk.”
Zonder aansporing namen 59 bedrijven in drie jaar 704 maatregelen die invloed hebben op de arbeidsomstandigheden. Dat zijn gemiddeld 4 tot 5 maatregelen per bedrijf per jaar. De maatregelen waren volgens Dul heel divers, van persoonlijke beschermingsmiddelen en tilhulpmiddelen tot een nieuw planningssysteem. Eén bedrijf investeerde twee miljoen euro in een nieuwe machine.
En dat alles om veiliger en gezonder te werken? Dul: “Vrijwel nooit. Bedrijven doen het vooral vanwege de performance. De motivatie achter 81 procent van de maatregelen is verbetering van de economische prestatie van het bedrijf. Efficiënter presteren staat dus voorop. Slecht 15 procent komt vanuit de motivatie welbevinden, de sociale prestatie.”
Voor een hoge respons moet je duidelijke vragen stellen
Voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek ontwikkelden de onderzoekers in een pilotjaar meetinstrumenten. Daarmee kon zij op bedrijfsniveau onder andere meten op (sub)indicatoren van prestatie en (sub)indicatoren van gezondheid en welbevinden (bijvoorbeeld ervaren gezondheid, ziekteverzuim en geregistreerd verzuim). Ook maakten en toetsten zij vragenlijsten. Dul legt uit: “Voor een hoge respons, ook van medewerkers in de bedrijven, moet je duidelijke vragen stellen die iedereen eenduidig begrijpt. Dat hebben we allemaal vooraf getest. We hebben echt vragen moeten ‘hertalen’.”
Daarnaast moesten er natuurlijk bedrijven worden gevonden die ruim twee jaar lang mee wilden doen aan het onderzoek. “Dat was best een uitdaging”, vertelt Dul. “We hadden die bedrijven immers weinig te bieden; geen interventie. We kwamen ze niet helpen. We wilden alleen maar kijken. Aan het eind van het project kregen de bedrijven wel een benchmark om hun situatie te kunnen vergelijken met die bij de rest. Dat vonden ze heel nuttig.”
Het lukte toch om een representatieve selectie te maken van 59 bedrijven. “Het liefst heb je voor een meerjarig longitudinaal onderzoek een grotere onderzoeksgroep. Bij een longitudinaal onderzoek verricht je herhaaldelijk en steeds op dezelfde manier metingen om een ontwikkeling in kaart te brengen. Maar dit is een bedrijfskundig onderzoek. De eenheid van meten is in dit geval niet een mens, maar een bedrijf. Dat maakt het groot en complex”, aldus de hoogleraar.
Efficiënter presteren is drijfveer, arbo is bijvangst
Volgens Dul laten de resultaten van het onderzoek zien dat het overgrote deel van de bedrijven handelt vanuit prestatie. Bedrijven investeren niet zozeer in arbomaatregelen omdat er een Arbowet is. “Ja, dat gebeurt ook. Maar als dat de reden is om te investeren, dan valt het onder de 15 procent motivatie om te investeren vanuit welbevinden. In 81 procent van de gevallen is efficiënter presteren de hoofdreden.”
Bedrijven nemen primair maatregelen omdat ze geloven dat dat beter is voor de organisatie, zegt Dul. Arbomaatregelen zijn bijvangst. “Men besluit om een nieuwe, betere machine te nemen. Waarom? Omdat die sneller werkt en meer producten kan verwerken. Als bijproduct is de nieuwe machine ook veiliger. Of het bedrijf voert een verandering door uit een economisch motief. Dan zie je als bijproduct een verbetering in veiligheid, gezondheid en welbevinden. We hebben geen aanwijzingen dat het welbevinden van mensen verslechtert door investeringen in efficiënter presteren. Het schaadt in het algemeen niet.”
Veilig en gezond werk? Stop prestatie in je arbopakket
Wil je binnen bedrijven de veiligheid en gezondheid verbeteren? Dan moet je volgens Dul dus niet het argument gebruiken dat het beter is voor de werknemers. “Dat motiveert de meeste bedrijven niet tot maatregelen nemen. Je moet via de prestatie als beslisser aan tafel komen bij het management. Door te zeggen: ik kan als prestatiedeskundige vertellen hoe jij met je bedrijf meer kunt bereiken. Je moet in je arbopakket prestatie kunnen verkopen.”
Dat is volgens Dul precies waar het vakgebied ergonomie en Human Factors voor staat. Human Factors hanteert een brede systeembenadering: de mens in relatie tot zijn fysieke, sociale en organisatorische omgeving. Het is daarbij ontwerpgericht op het veranderen van de leefomgeving van mensen. Daar hoort de werkomgeving ook bij. Ten slotte bestaat de uitkomst uit prestatiedoelen (efficiënter presteren) en veiligheid en gezondheid van medewerkers. “Het onderzoek toont aan dat de prestatie-insteek het best werkt. Omdat het een goede weg is om de twee doelen te halen: betere prestatie én beter welbevinden. Dat past in de identiteit en definitie van het vakgebied Human Factors.”
Arbeidshygiënist en A&O’er kunnen bedrijf beter adviseren
Als je in de prestatie niets te bieden hebt, sta je met 1-0 achter, meent Dul. Hij denkt dat arbeidshygiënisten en arbeids- en organisatiedeskundigen bedrijven makkelijker kunnen adviseren dan een veiligheidskundige. Zij hebben volgens hem een bredere blik dan de smallere discipline van veiligheidskunde.
Maar de harde veiligheid blijft ook nodig, stelt Dul tegelijk. “Er zijn heel veel onderwerpen waar geen prestatiekant aan zit. Kijk naar de langetermijneffecten van werken met kankerverwekkende stoffen. Daar is op korte termijn geen prestatieverbetering zichtbaar. Dat moet gewoon strak, via regelgeving en inzet van een specifieke deskundige. Dat blijft allemaal bestaan. Dat moet je hard waarborgen als overheid en arbodeskundige.”
Arbodeskundigen moeten de taal van het bedrijf spreken
Intussen heeft de arboprofessional nog een weg te gaan voordat een mkb-directeur hem als partner ziet om de prestaties te verbeteren, denkt Dul. Volgens hem speelt er niet alleen een imagoprobleem, maar ook een identiteitsprobleem mee. “Een arbodeskundige kan zeggen: dit gaat je geld opleveren. Maar dan moet je wel de juiste deskundigheid hebben, jezelf kunnen positioneren en de taal van het bedrijf spreken. De ondernemer zal denken: ben jij wel degene die kan leveren op dat gebied?”
Dul ziet daarom nog een grote rol voor opleidingen. “Opleidingen moeten nieuwe arboprofessionals ontwikkelen die begrijpen wat er binnen bedrijven economisch plaatsvindt. Die de taal spreken en ondertussen heel specifieke kennis hebben over veiligheid, gezondheid en welbevinden. Want als je je alleen presenteert als deskundige op arbogebied, dan kun je niet van de ondernemers verwachten dat zij de link naar de betere prestatie zien. En het begint juist met de wens van ondernemers om de prestatie te verbeteren.”