Vluchtborden in tunnels vaak slecht herkenbaar

Het was beter geweest als de NEN 6088 niet alleen een minimumhoogte had voorgeschreven, maar ook de herkenbaarheid. In de norm had moeten staan dat de borden altijd herkenbaar moeten zijn, ook als mensen tussen twee vluchtdeuren in staan. Aan die eis valt gemakkelijk te voldoen, door een groot formaat borden te gebruiken, of door om de twintig meter een vluchtbord op te hangen. Deze laatste optie is echter niet zo ideaal. Stel dat er in een ruimte om de honderd meter een vluchtdeur zit. Dan moeten er dus vijf bordjes worden opgehangen om de afstand van de ene naar de andere deur te overbruggen. Dat maakt de vluchtwegsignalering als geheel visueel druk. Want niet alleen hangen er dan meerdere bordjes; er komt ook meer informatie op de bordjes te staan. De pijl op een bord bij een vluchtdeur wijst horizontaal naar de deur; een pijl op een tussenbord wijst rechtdoor, of verderop in verticale richting. Maar mensen die tussen vluchtdeuren in staan, moeten ook nog weten wat de dichtstbijzijnde deur is. De tussenborden moeten dus ook nog een afstandsaanduiding krijgen. Het is veel eenvoudiger om grote borden op te hangen. Voor een ruimte met om de honderd meter een vluchtdeur moeten de borden dan vanaf vijftig meter afstand herkenbaar zijn. In dat geval moet het bord dus 250 millimeter hoog en 520 millimeter lang zijn.