Recente jurisprudentie

Na een reorganisatie krijgt een vertegenwoordiger een nieuwe chef, met wie hij al gauw een conflict krijgt. In overleg met de arbodienst stelt de werkgever een plan van aanpak op, met volgens de werknemer niet-passende voorgestelde werkzaamheden. Na diverse andere voorstellen wordt een extern traject opgestart bij een reintegratiebureau. De werknemer werkt hieraan onvoldoende mee, waarop de werkgever dreigt de betaling van het ziekengeld te stoppen. Later krijgt de werknemer elders in het bedrijf een functie aangeboden plus de mogelijkheid om begeleid ander werk te zoeken. Na een jaar verzuim vraagt de werkgever een 'second opinion' aan en wordt de werknemer volledig arbeidsgeschikt geacht. De man gaat weer aan het werk; na twee dagen meldt hij zich opnieuw ziek. De werkgever acht dit werkweigering en verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer bestrijdt dat hij niet heeft willen meewerken aan zijn reintegratie en is het niet eens met het ontbindingsverzoek. Mocht dit toch worden toegewezen, dan claimt hij een ontslagvergoeding van ruim 110.000 euro. Volgens de kantonrechter hebben bedrijfsartsen wisselend geoordeeld over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, maar werd hij al na enkele maanden verzuim volledig ongeschikt geacht. Omdat de reintegratiepogingen geen effect hebben gehad, is ontbinding onontkoombaar. Daarbij heeft de werknemer recht op een vergoeding, omdat hij ziek is geworden door een conflict met zijn leidinggevende en hij vijftien jaar goed heeft gefunctioneerd. Wel is de werknemer niet ingegaan op verschilende reintegratievoorstellen van zijn werkgever. Na zijn ongeschiktverklaring hoefde hij dat strikt juridisch gezien ook niet, maar de werknemer had er wel goed aan gedaan om met enig voorstel in te stemmen of tegenvoorstellen te doen. Dit omdat het oordeel van de bedrijfsarts op zijn minst opmerkelijk was, gezien eerdere oordelen, en er bovendien sprake was van situationele arbeidsongeschiktheid (namelijk veroorzaakt door het conflict met de leidinggevende). Vanwege zijn nalatigheid heeft hij zelf aan de ontstane situatie bijgedragen. Daarom is er onvoldoende grond voor toekenning van een hogere vergoeding dan op basis van een factor C van 0,3. Dit komt neer op een bedrag van ruim 16.500 euro. (Kantonrechter Enschede, 24 juni 2004, JAR 2004, 173)