Over rugpijn is erg veel gezegd en geschreven. Dankzij het steeds evoluerende empirische onderzoek weten we nu meer en beter dan pakweg twintig jaar geleden. De biomechanische traditie heeft ons bijvoorbeeld geleerd dat eenmalige of herhaalde en intense mechanische belasting bepaald spierweefsel en/of structuren in de rug kan aantasten. Dit kan pijn en op termijn ook functiebeperkingen met zich meebrengen. Ter voorkoming en vermindering van klachten lijkt het daarom voldoende en zinvol om fysieke belasting op de werkplek te minimaliseren en ondersteuning te bieden via hulpmiddelen. Om deze vormen van primaire preventie kracht bij te zetten, menen rugscholen dat ook de belastbaarheid van werknemers aangezwengeld moet worden, bijvoorbeeld via groepsgewijze hef- en tiltrainingen of individuele intensieve spieropbouw. Los van het feit dat deze aanpak in een aantal gevallen ongetwijfeld soelaas biedt, blijft een aantal vragen onbeantwoord. Hoe komt het bijvoorbeeld dat niet iedereen met rugpijn zich per definitie ernstig beperkt voelt, maar ondanks een permanent klachtenpatroon er toch in slaagt succesvol te blijven functioneren? En hoe kan het dat sommige werknemers lang na het herstel van letsel en na eventuele aanpassing van de werkbelasting toch pijn blijven rapporteren en zelfs chronische pijnpatienten worden? Een verklarende visie, geponeerd vanuit de meer klinisch georienteerde onderzoekstraditie, is de idee dat lichamelijk letsel in veel gevallen niet rechtstreeks en niet per definitie uitmondt in pijnklachten en daaraan gerelateerde beperkingen. Naast biomedische factoren kunnen echter ook culturele, psychosociale en psychologische factoren een ernstige impact hebben.