RECENTE JURISPRUDENTIE

Een uitzendkracht werkt van juni 1994 tot maart 1997 als datatypiste bij een onderneming. In januari 1997 gaat zij naar haar huisarts met nekklachten en pijnklachten in de armen en handen. In september stelt een neuroloog de diagnose RSI. De werkneemster stelt vervolgens de onderneming als inlener (werkgever) aansprakelijk op grond van artikel 162 boek 6 Burgerlijk Wetboek voor de schade die zij stelt te lijden en te hebben geleden. De rechtbank wijst de vorderingen van de werkneemster grotendeels toe. De werkgever gaat in beroep. De rechtbank overweegt dat artikel 162 boek 6 BW van toepassing is, omdat aan het op 1 januari 1999 in werking getreden lid 4 van artikel 658 boek 7 Burgerlijk Wetboek geen onmiddellijke werking toekomt. Daarbij gelden voor de stelplicht en bewijslast de vereisten van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW. De aansprakelijkstelling van de werkneemster heeft betrekking op de periode van begin 1996 tot begin 1997, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de werkgever in een eerdere periode aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het is in beginsel aan de werkneemster om te bewijzen dat de RSI-klachten door haar werk zijn veroorzaakt. Het hof is van mening dat de werkneemster in dit bewijs is geslaagd, gelet op de door haar in het geding gebrachte medische rapportages en het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Volgens dat rapport is het werk waarschijnlijk niet de enige oorzaak van de klachten, maar zijn deze ontstaan door een combinatie van belasting op het werk en een predispositie voor RSI-klachten. Dit is voldoende, aldus het hof, om een causale relatie tussen RSI en werk aan te nemen. Het hof gaat uitvoerig in op de werkomstandigheden en oordeelt op grond daarvan dat de werkgever niet heeft aangetoond dat hij zijn zorgplicht heeft nageleefd. Uit de stukken - en in het bijzonder uit de verschillende getuigenverklaringen - blijkt volgens het hof dat de inrichting van de werkplek te wensen overliet. Te veel mensen moesten op een te kleine oppervlakte werken en de werkgever gaf te weinig voorlichting en onderricht. Bovendien was de werkplek niet aangepast aan de ergonomische eisen, vooral omdat de werkneemster haar voeten niet op de vloer kon neerzetten. Ook heeft de werkgever geen maatregelen genomen ter verlaging van de werkdruk, terwijl bekend was dat deze te hoog was. De werkgever is daarom aansprakelijk voor de schade van de werkneemster.